Zendeling Bram Krol: dissident tegen wil en dank

30-12-2011 19:52 | Jurriën Dekker


 Ongeveer de helft van het jaar verblijft ds. A. J. (Bram) Krol in het buitenland als zendeling. Hij hoopt er nog lang mee door te gaan, ook al is hij vorige maand 65 jaar geworden.

Ongeveer de helft van het jaar verblijft ds. A. J. (Bram) Krol in het buitenland als zendeling. Hij hoopt er nog lang mee door te gaan, ook al is hij vorige maand 65 jaar geworden. Als student aan de VU ging hij de confrontatie aan met vrijzinnige hoogleraren en studeerde uit protest af in pyjama. „Ik vind het niet leuk dissident te zijn. Maar zie ik iemand afwijken van de Bijbel, dan zeg ik er wat van.”

Als Bram Krol op zijn zeventiende de roeping voelt om predikant te worden, besluit hij te kiezen voor de studie theologie aan de Amsterdamse Vrije Universiteit. Geen logische keuze voor een christelijke gereformeerde jongen. Maar omdat Bram van jongs af erg betrokken is op de gereformeerde kerk van Santpoort valt toch het besluit om de gang naar Amsterdam te maken.

„In die periode doceerden daar de hoogleraren H. M. Kuitert, Tj. Baarda en C. Augustijn. Samen vormden ze een vrijzinnig drietal”, vertelt Krol in zijn nieuwbouwwoning in Gorinchem. „De VU maakte destijds een enorme koerswijziging door. Toen ik de drie professoren leerde kennen, bleek duidelijk dat ik niet van hun richting was. Vooral met Kuitert kreeg ik aanvaringen.”

Eén incident staat hem nog levendig voor de geest. „Aan de universiteit werden tv-opnamen gemaakt. Het initiatief was bedoeld om te laten zien dat de VU nog best orthodox was. Het camerateam was ook aanwezig bij een college van Kuitert, die beweerde dat Jezus Zichzelf nooit God of Profeet had genoemd. Ik leverde echter als student vanuit het evangelie van Johannes haarscherpe bewijzen van zowel het een als het ander. Het liefst had Kuitert gezegd dat je van dat Evangelie maar beter een wc-rol kon maken. Maar dat kon hij voor de camera natuurlijk niet zeggen. Ongelooflijk áf ging hij. Hij kon mijn bloed wel drinken. Later ben ik onder zwaar protest afgestudeerd.”

In pyjama.

„Inderdaad, en met een bord op mijn rug met de tekst ”De kerk slaapt”. In een zogenoemde „preek van verdriet ten afscheid” hield ik de VU voor dat slechts een hoofd vol kennis, een hand vol vrienden en een mond vol anekdotes het batige saldo vormden van mijn studie. En dat mijn hart koud was gebleven en mijn geloof verflauwd.

De actie werd tot in Australië en Canada bekend. Zelfs The New York Times heeft me gebeld. En ik was nog wel zo’n provinciaalse jongen. Ongelooflijk. Ook de voorzitter van de deputaten nam contact op. Dat was de bekende dogmaticus dr. B. Wentsel, een orthodox predikant. Die wilde wel eens een hartig woordje met me spreken. Want wat ik allemaal over de VU had verteld, dat kon toch niet waar zijn? Hij had meerdere keren een college daar bijgewoond. In zijn gesprek met mij kwam hij erachter dat de boodschap gewoon werd aangepast als de deputaten de universiteit bezochten. Hij was compleet ondersteboven van wat ik hem vertelde. Dr. Wentsel kon toen wel begrijpen hoe ik tot mijn actie was gekomen. Tot dan toe had hij echter altijd gedacht dat het allemaal nog niet zo erg was.”

U werd hierna als dissident gezien?

„Aan de VU wel.”

Dit had consequenties?

„De eerste gemeente die na het doctoraalexamen interesse in mij toonde, was Vinkeveen. De kerkenraad ging informatie inwinnen bij de universiteit. Daar is zo’n náár getuigenis van mij gegeven dat er natuurlijk geen beroep uit voortvloeide. Direct daarna kwam de tweede gemeente, Vijfhuizen. Deze gemeente ging niet te rade bij de VU. Maar in de classis wisten de predikanten natuurlijk wel meer. Die zagen me als een orthodoxe scherpslijper. Besloten was om mij tijdens het classisexamen te wippen, zo was mij tevoren ter ore gekomen. Toen ik mijn proefpreek moest houden, heb ik gewoon gezegd dat een groep predikanten eropuit was mij te laten zakken. De verontwaardiging bij de andere ambtsdragers van de classis was groot. Uiteindelijk kwam ik probleemloos door het examen.”

Wat doet het u als anderen u als dissident zien?

„Ik bén soms ook een dissident. Maar ik vind het wel vervelend om het te zijn.”

U hebt iets rebels in uw karakter, wordt wel gezegd.

„Als dat al zo is, dan zou ik mezelf een orthodoxe rebel willen noemen. Wanneer ik iemand zie afwijken van de Bijbel, zeg ik daar wat van. En dat vind ik niet leuk om te doen, want ik heb juist een nogal kalm karakter. „Das Wort sollen Sie stehen lassen”, zeg ik echter met Luther.

Wat het rebelse betreft: eigenlijk zit dat niet eens zo in mijn aard. Het is meer zo dat ik intelligent ben, ook al zeg je dat niet makkelijk van jezelf. Ik doorzie dingen vaak eerder dan anderen en heb vaak snel in de gaten: Zó moet het.”

Als predikant hebt u slechts één gemeente binnen de Gereformeerde Kerken gediend.

„Graag was ik na mijn eerste gemeente naar een grote stad gegaan om daar trainingen te geven op het gebied van evangelisatie. Daar lag mijn hart. In Vijfhuizen gebruikten we een methode waarop we vrucht zagen. Maar het landelijke gereformeerde evangelisatiecentrum wilde hiervan niets weten. „Als je het waagt dit aan andere gereformeerde kerken voor te houden, zorgen wij ervoor dat jou het predikantschap wordt ontnomen”, werd me meegedeeld. Van dik hout zaagt men planken, zogezegd. Wat men op de methode tegen had? Het ging over verlorenheid, hemel en hel, door genade behouden worden, het offer van Christus aan het kruis. Allemaal zaken waarvan vrijzinnigen niets moeten hebben. Bij de landelijke gereformeerde organisaties voor zending en evangelisatie leefde destijds de gedachte dat wanneer de kerk zich zou aanpassen aan de maatschappij, er een glorieperiode zou aanbreken. De idee was: neem de aanstoot weg en dan staat de kerkdeur open voor iedereen. Dat die deur in werkelijkheid dichtging, had men niet in de gaten. Want wat hebben mensen te zoeken bij een kerk die geen boodschap meer heeft?”

Geblokkeerd binnen de Gereformeerde Kerken?

„Jazeker. Je moet je voorstellen dat de synodale gereformeerden in de jaren zeventig nog echt als een eenheid waren georganiseerd. De synode nam de besluiten en de hoogleraren adviseerden weer de synode. Wie daartegenin ging, keerde zich als het ware tegen God Zelf. En ik gíng er gewoon tegenin. Want die professoren en synodeleden waren in mijn ogen maar gewone mannetjes. En het klopte vaak gewoon niet wat ze zeiden. Het kwam zelfs zo ver dat er een klacht over mij bij de synode zou worden ingediend. Natuurlijk had ik het op een conflict kunnen laten aankomen. Maar mijn vrouw leed eronder. En ik had er ook geen zin in, werd bovendien nerveus van al die vrijzinnigheid. Uiteindelijk kreeg ik ook te veel de wind van voren. Ik had destijds al contact met het Instituut voor Evangelisatie, het latere Agapè, een evangelische stichting. De vraag kwam of ik bij hen wilde werken. Dan ben ik van al dat gezeur af, dacht ik toen. Mijn rechten als gereformeerd predikant mocht ik behouden.”

U bent nu predikant, theologisch docent en zendeling. Welk terrein heeft het meest uw hart?

Zonder aarzelen: „Het zendingswerk. Blijkbaar is me dat op het lijf geschreven. Vertel ik anderen dat ik kakkerlakken heb gegeten of een handvol termieten, dan gruwen ze ervan. Terwijl ik denk: Dat hoort er nu eenmaal bij. Ik kan me heel goed aanpassen. Eigenlijk ben ik me al vanaf 2005 steeds meer gaan richten op het buitenland. Dat werk is gaandweg gaan groeien en bloeien. Ik mag zeggen dat God deuren heeft geopend en dat nog steeds doet. Vijf tot zes maanden per jaar verblijf ik in nu over de grens: in Congo, Nepal, India of Somalië.”

Met de nodige risico’s.

„Ook dat is waar. In augustus ben ik ziek thuisgekomen uit Congo, vanwege een bacterie die ik tijdens een reis daarvóór in Nepal had opgelopen. Bovendien ben ik in Congo door vier politieagenten in elkaar geslagen en heb een tijdje vastgezeten. Pas na tussenkomst van de Nederlandse consul kon ik weer naar huis terug. „U zult hier wel nooit meer terugkomen”, zei de man tegen me op het vliegveld. Ik hoop dat hij ongelijk heeft. In dat land heb ik zo veel zegeningen liggen.”

Welke?

„Ik heb eens in een stad gepreekt waar tijdens één dienst duizenden mensen te kennen gaven dat ze Christus wilden volgen. Hoeveel van hen werkelijk tot Jezus zijn bekeerd, weet alleen God natuurlijk. Maar de wens om Hem te dienen, was in elk geval aanwezig. En in de Congolese stad Bulungu hebben in een paar jaar tijd tienduizenden bekeringen plaatsgevonden. Mensen lagen in een vervallen stadion op hun knieën hardop hun zonden te belijden. Ze waren niet te stoppen. We zijn naar die stad drie keer teruggekeerd. De helft van de aanvankelijke politiemacht daar is in de loop van de tijd overgeplaatst naar andere steden. Zo drastisch is het criminaliteits­cijfer gedaald.”

Hoe moeten we aankijken tegen deze groepsgewijze bekeringen? Het geloof is toch een individuele zaak?

„Dat is het ook. Maar in een land als Congo kun je het je gewoonweg niet veroorloven om buiten de groep te staan. In een maatschappij waarin je zo afhankelijk bent van anderen is een louter individuele stap bijna ondenkbaar. Wat we vaak zien gebeuren is dat mensen individueel tot geloof komen en dat pas kenbaar maken als ook anderen in de groep zich bekeren.”

U hebt veel van de wereldwijde kerk gezien. In hoeverre heeft dat uw kijk op de Nederlandse kerkelijke situatie beïnvloed?

„Of dat te maken heeft met mijn reizen of met mijn leeftijd weet ik niet, maar ik ben laconieker geworden. Ik denk vaker: het zal zijn tijd wel duren, of: er komt wel een oplossing. Ik voel me minder geroepen om overal bovenop te springen.”

Ziet u vanuit christelijk perspectief toekomst voor het Europese continent?

„Zeker.”

Er wordt wel gezegd dat waar de Heere ooit begonnen is en de secularisatie vervolgens toeslaat, God de kandelaar van Zijn Woord wegneemt.

„Die mening klopt niet. Opwekkingen zijn altijd ontstaan in perioden van vervlakking. Denk aan de eerste en de tweede grote opwekking in Amerika, bij respectievelijk Jonathan Edwards en Charles Finney. Zo zou het bij ons ook kunnen gaan.”

U hebt daar hoop op?

Resoluut: „Ja. Maar ik denk niet alleen aan Nederland, maar aan heel Europa. Misschien dat de opkomst van de extreme islam Europeanen de ogen ervoor zal openen dat we helemaal geen waarden meer hebben, behalve vrijheid en blijheid. Dat besef kan mensen op zoek doen gaan naar de Waarheid.”

U bent nu 65. Tijd om het wat rustiger aan te doen?

Glimlachtend: „Vroeger maakte ik honderd uur per week, nu geregeld nog wel tachtig. Zolang God mij de gezondheid geeft, ga ik door. Hopelijk nog jarenlang.”

Hoe wilt u later het liefst worden herinnerd?

„Dat is iets waarover ik best eens nadenk.”

Pauzeert even. „Als een dienaar van God. Ja, als mensen later van mij zeggen dat ik Hem diende, is dat voor mij voldoende.”


Levensloop ds. Bram Krol

Ds. Bram Krol (Driehuizen, 1946) studeerde theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. De eerste jaren na zijn studie was hij evangelist bij Youth for Christ en docent godsdienst. Van 1974 tot 1978 was hij gemeentepredikant. Daarna ging hij werken bij het Instituut voor Evangelisatie, de latere stichting Agapè. Hij behield de rechten van gereformeerd predikant. Wekelijks gaat hij voor in diensten, zowel binnen de Protestantse Kerk als in evangelische gemeenten. Op zijn naam staan diverse publicaties, onder andere over gemeenteopbouw en over sekten. Zijn vrouw Joke overleed in 2006. Hij heeft vier kinderen en zes kleinkinderen.