Over het vroegste begin van de Kerk op de Britse eilanden

              enkele onthutsende opmerkingen

                                                                                                                   laatste aanvullingen 30 april 2020

                                          

Wanneer werd het Evangelie voor het eerst gebracht op de Britse eilanden? In het jaar 37 dat is nog voor de eerste zendingsreis van Paulus - binnen tien jaar na de opstanding van Christus? Of toch later? En hoeveel later dan?

 

In veel moderne boeken wordt het jaar 597 AD gegeven als het begin van de Britse kerk. Toen werd op 25 december een massale doopplechtigheid gehouden onder leiding van Augustinus van Canterbury, die het jaar daarvoor door paus Gregorius I naar Engeland was gestuurd. Koning Ethelbert van Kent kwam toen tot geloof. Hij was getrouwd met de dochter van de Merovingische koning van Parijs, die Christen was.

 

Maar is dit inderdaad het begin van kerk en geloof op de Britse eilanden? Vóór 1900 stelden vrijwel alle boeken over de kerkgeschiedenis dat de kerk daar in de eerste eeuw is begonnen. Wat is waar? En waarom dat verschil van meer dan 550 jaar?

 

Het is goed mogelijk dat de eerste aanwijzingen van het Christendom in Whitby (North Yorkshire) en van de kerk op het eiland Lindisfarne (= Holy Island, Northumberland, bij de grens met Schotland) ongeveer vallen in de tijd van Augustinus van Canterbury. Maar er zijn andere zaken die ons in staat stellen om de start van de Britse kerk met minstens 2 eeuwen te vervroegen. Dat is dan pas de eerste stap, want we kunnen nog veel verder terug in de tijd.

 

Zowel Gildas Badonicus (c. 500 – c. 570) als Beda Venerabilis (672 – 735), die als eersten over de Britse kerkgeschiedenis schreven, wijzen op grote christenvervolgingen in 304/5 die in het hele Romeinse Rijk woedden. Toen werd ook de bekende St. Alban gedood in Colchester, de eerste bij naam bekende Britse martelaar. De toen reeds bestaande kerk in Schotland leed toen ook ernstig, vermeldt The Scottish Christian Herald (p. 711). Met redenen omkleed voert dit tijdschrift het begin van de kerk in die streken terug tot eind tweede/begin derde eeuw (pag. 710). Op de synode van Arles in Frankrijk waren in het jaar 314 drie Engelse bisschoppen aanwezig en nog twee andere Britse afgevaardigden, wat wijst op een georganiseerd en goed ontwikkeld kerkelijk leven, dat toen al lang moet hebben bestaan. Dezen waren ook bij het Concilie van Nicea (325), bekend van de Niceaanse geloofsbelijdenis. *1 Ninian (360-420) was volgens Beda de belangrijkste apostel der Schotten. (De Schotten (Kelten) woonden niet slechts in het huidige Schotland, maar bevolkten vooral ook Ierland.) Ninian stichtte in 397 de priory van Whithorn in Zuid-west Schotland (Galloway), waar ook een extreem oude herdenkingssteen is gevonden. Dit valt lang voor de komst van Augustinus van Canterbury.

 

In 431 werd Palladius als bisschop naar Ierland gestuurd door paus Celestinus I. Hierover schrijft Prosper van Aquitania (390 – 455; zie de Patrologia Latina van Migne) dat hij tot taak had de “Britse Christenen terug te brengen tot het katholieke geloof.” (!) Er bestond dus al een kerk voor de komst van Palladius. Hij reisde nog in 431 door naar Schotland, waar hij twintig jaar heeft gewerkt. Palladius is mogelijk eerder in Ierland aan het werk gegaan dan de befaamde Patrick, de patroonheilige van Ierland, die waarschijnlijk net iets later leefde. Veelzeggend is dat Patrick als missionaris vanuit Engeland naar Ierland ging. Dat betekent dat daar toen al (in het jaar 432?) een geordende kerk bestond.

 

Een zeer vroege kerk in Engeland/Schotland/Wales en Ierland betekent dat er een Keltische kerk was, die al bestond vóór de claims van de bisschop van Rome op pauselijke macht. Dan was de Roomse kerk niet de eerste kerk op de Britse eilanden, maar de opvolger van de Keltische. In dat geval is de zending van Augustinus in 596 AD naar Canterbury niet de eerste kersteningspoging, maar een poging om de bestaande kerk te Romaniseren. Wie de kerk van Engeland in 597 laat beginnen, pleegt intellectuele fraude. En we kunnen nog dieper de geschiedenis induiken.

 

De bekering van koning Lucius van de Siluren (Zuid-Wales) voert ons nog verder terug in de tijd. Hij vroeg aan paus Eleutherus om hulp bij het vinden van het geloof. Dit gebeurde volgens Gildas Badonicus in het jaar 156, maar Eleutherus was paus van 171-189. Nauwkeurigheid is niet de grootste deugd van Gildas, die zijn boek Over de ondergang en beklagenswaardige toestand van Brittannië’ in 540 schreef als een commentaar op de Britse geschiedenis. Hij heeft veel aandacht voor de kerk. Hij beschouwt de economische en morele achteruitgang van het land als een gevolg van de achteruitgang van het geloof. Hij geldt daarom als de eerste Britse kerkhistoricus. Zijn boek dateert van bijna 60 jaar voor de komst van Augustinus van Canterbury. Maar een boek over de kerkgeschiedenis betekent dat er toen al een kerk met een geschiedenis was! Dat zegt ook Beda Venerabilis in 631 in zijn Historia Ecclesiastica Gentis Anglorum. Weliswaar is hij nauwkeuriger dan Gildas, maar hij bouwt zeer sterk voort op diens werk. Rond 830 baseert ook de monnik Nennius in zijn geschiedenis van Brittannië op Gildas.

 

Er is een complicatie. De naam Lucius is niet bekend onder de vele koningen in Brittannië (de Britse eilanden telden aan het begin van onze jaartelling meer dan 20 verschillende koninkrijken). Is zijn naam een verlatijnsing? De datum van diens bekering voert ons weliswaar naar de tweede eeuw, maar was dat 156 of na 171? Die onzekerheden brachten veel historici ertoe Lucius te beschouwen als een vrome vervalsing. Door de nadrukkelijke vermelding van Lucius door Gildas en Beda zie ik er liever een onnauwkeurig vastgelegd feit in. Er is nog een reden om ‘de bekering van Lucius’ in de tweede eeuw serieus te nemen. Veel legenden stikken van de wonderverhalen, maar dat is in de verhalen over Lucius niet het geval en paus Eleutherus is bekend. Dat zijn belangrijke zaken om het bestaan van een Britse kerk in elk geval al in de tweede eeuw aan te nemen.

Of kunnen we nog verder terug? Er zijn tal van belangwekkende archeologische gegevens. Deze worden o.a. aangevoerd door Leslie Hardinge in The Rise of the Celtic Church in Britain (1972; overdruk van TEACH Services in 1995). Kort samengevat:

  1. Paternoster (‘Onze Vader’) cryptogrammen van de tweede eeuw en mogelijk zelfs het eind van de eerste.
  2. Restanten van tweede-eeuwse kerken (Silchester, misschien zelfs eerste-eeuws, gezien van wat er bekend is over de opgegraven Eagle van Sichester, en Caerwent in Wales, vroeg tweede-eeuws. De naam van dit laatste stadje was in de Romeinse tijd Venta Silurum, handelspost van de Siluren, dichtbij Cardiff).
  3. Chi-ro monogrammen uit de tweede eeuw (de Griekse letters chi en ro zijn de eerste letters van CH-ristus; een veel gebruikt symbool onder de vroege Christenen).
  4. Romeinse villa met doopvont in Lullingstone on the Darent in Kent, niet ver van Londen, waarschijnlijk van het eind van de tweede eeuw.

 

Maar nu de klap op de vuurpijl. Gildas schrijft dat de kerk in Engeland is begonnen in de tijd van keizer Tiberius (14-37). Dat sluit haarfijn aan bij tal van legenden, die vertellen dat de kerk in Engeland is ontstaan in de tinstreek in het zuidwesten, waarin Glastonbury (Somerset) een grote rol speelde. In die plaats heeft Gildas een tijd lang gewoond en daar is hij gestorven en begraven. De eerste contacten met het Evangelie zouden ontstaan zijn door de toenmalige intensieve tinhandel met de rest van Europa en het Midden-Oosten. Daarin zou – volgens de legende – Jozef van Arimatea als koopman een grote rol hebben gespeeld. Hij had niet slechts een relatie met Jezus als een geheim volgeling van Hem, maar zou ook door familiebanden met Hem zijn verbonden. (Niet bewezen…)

 

In dat geval woonden er al Christenen in Engeland nog voor de eerste zendingsreis van de apostel Paulus. Eeuwenlang was dit de opvatting van de Britten. Later werd dit als legendarisch verworpen. Maar bij deze ‘legende’ wil ik een kanttekening plaatsen. Er zijn komen geen wonderverhalen in voor en ook geen vreemde voorvallen. Alles past heel redelijk in elkaar. Er waren inderdaad tinmijnen, de toenmalige naamplaatsen uit die streken zijn bekend, er was een levendige tinhandel er was ook toen al veel internationaal verkeer. De Britse eilanden waren een zeer ontwikkeld gebied en veel van haar inwoners spraken vreemde talen. Zien we dan al in de eerste eeuw een kerk op de Britse eilanden?

 

Verdere aanwijzingen (geen bewijzen) voor een eerste-eeuwse presentie van de kerk in Engeland zijn: Pomponia, de vrouw van de Romeinse generaal die (Zuid-)Engeland in 43 onderwierp aan het Romeinse gezag, is in 57 ter dood gebracht omdat ze Christin was. (Zo de redelijke uitleg van Michael Green in Evangelism in the Early Church, chapter 5 and notes.) En hoe zit ’t met de felste tegenstander van de Romeinen in de eerste eeuw, koning Caractacus van de Cymri (Catuvellani) in Zuid-Wales? De Romeinse geschiedschrijver Suetonius noemt hem in De Vita Caesarum, XLVI-334 (uit 121 AD) ‘de koning der Britten’. Nadat hij werd verraden kwam hij in Rome terecht, waar hij in 64 een indrukwekkende rede heeft gehouden voor de Romeinse senaat (ook vermeld door Tacitus), wat zo’n indruk maakte dat hij het leven behield en later zijn vrijheid herkreeg. Hij (en zijn kinderen) zouden van groot belang zijn geweest voor de kerstening van de Britse eilanden. Hun ballingschap in Rome viel ongeveer in de tijd dat Paulus daar ook verbleef. Zij worden gekoppeld aan de plaats Llandaff (Zuid-Wales, nu een wijk van Cardiff). Het staat buiten kijf dat in die plaatsen een zeer vroege Christelijke presentie was, maar aanwijsbaar slechts vanaf de derde of vierde eeuw.

 

Ook over het vermeende geloof van koningin Boadicea (of ook Boudica, overleden in 61) bestaan allerlei verhalen. Zij wordt beschreven door de Romeinse geschiedschrijvers Tacitus (Annales,14,33) geschreven omstreeks 116 AD) en Dio Cassius in zijn Historia Romana, 42,2 (begin derde eeuw). Maar was zij een Christin? Dat is in het geheel niet bewezen.

 

Naast talloze (!) overleveringen, legenden en verhalen die rondwaren in de Britse wereld, vinden we uitspraken over een eerste-eeuwse Britse kerk bij een heel aantal vroege Christelijke schrijvers. Dezen hadden geen enkele reden om te overdrijven, en daarom zijn hun bijdragen mijns inziens onweerlegbaar.

 

In het jaar 96 schrijft Clemens van Rome, een tijdgenoot van de apostelen, in zijn eerste brief dat Paulus naar het Verre Westen is gereisd – evenals de apostel Simon de Kanaäniet - na zijn gedwongen verblijf in Rome dat in Handelingen wordt vermeld. Het Verre Westen stond voor de Britse eilanden, hoewel sommigen er Spanje in willen lezen. Ook het Fragment van Muratori (slechts zeer gedeeltelijk bewaard, stammend uit 170) vermeldt deze reis van Paulus. Rond 303 vermeldt bisschop Dorotheüs uit Tyrus een kerk in Engeland die al bestaat sinds apostolische tijden. Het meest uitgebreid is Tertullianus (Carthago), die kort na het jaar 200 in Adversos Iudaios, hoofdstuk 7, schrijft dat het Evangelie op de Britse eilanden zelfs is doorgedrongen op plaatsen waar de Romeinse troepen niet durven te komen. Volgens Suetonius (in De Vita Caesarum, paragraaf 268) heersten de Romeinen bijna over het hele eiland, tot aan de lijn Glasgow – Edinburg. Origenes spreekt zo rond 225 in verschillende van zijn Homiliën over Britse Christenen. En ongeveer in 350 schrijft Hilarius van Poitiers (dé kerkvader van het Westen) ook over reizen van de apostelen naar de Britse eilanden. Hij had veel connecties in die streken. En dan laat ik de getuigenissen van Eusebius (in zijn Kerkgeschiedenis van 324), Hiëronymus, die de Vulgata maakte, in zijn Chronica (ongeveer 400) en Chrysostomos (net voor het jaar 400) maar voor wat ze zijn. (Veel van deze gegevens kom je tegen in een subliem werk uit 1836 The History and Antiquities of Somersetshire door Wilham Phelps, een waardevol boek waar je nu grif 700 euro voor betaalt.

 

Zelfs al laten we de verhalen van Jozef van Arimatea vallen als legendarisch, dan is er nog geen reden om te twijfelen aan het bestaan van een kerk in Brittannië in de eerste eeuw. De Britse kerk was één van de eerste kerken op aarde en al ver voor de bekering van koning Trdat van Armenië (301) en keizer Constantijn van Rome (337) waren er gelovige Britse vorsten.

 

Dit past geheel in de lijn die ik heb ontwikkeld in mijn boek Jesus Multinational. Sinds het schrijven daarvan heb ik nog van allerlei ontdekt, wat deze boodschap alleen maar onderstreept: Christelijke presentie in de V.S. en mogelijk ook Mexico in de eerste eeuw (zie mijn artikel over ‘een nieuwe kijk op de ontdekking van Amerika’) en in Noord-India en Afghanistan. Mijn twijfels over de bewijsbaarheid van de oudste legenden over Glastonbury, Jozef van Arimathea en Llandaff zijn groot. Deze gegevens zijn historisch niet hard te maken. Ik verwerp ze noch aanvaard ze. Maar ook zonder hun getuigenis is het m.i. zeker dat de kerk van de Britse eilanden dateert van de eerste eeuw.

 

De les van de geschiedenis? Hier zie je heel duidelijk dat de kerk van de eerste eeuw groter, sterker en wijder verspreid was en veel meer missionair gezind dan historici tot hiertoe aannemen (op bedenkelijke gronden). Daar ligt ook een belofte in. Wanneer gelovigen de instructies, methoden en vooral de leer van de Bijbel opnieuw gaan volgen, zullen ze ook aanstekelijk en effectief missionair worden, bulkend van liefde, wijsheid en kracht.

 

Bram Krol (13/11/2014)

Eerder aangevuld en verbeterd op 26/11/2014 en 09/04/2020

 

Noten:

*1          In Defence against the Arians I, 2, schreef Athanasius over de afgevaardigden naar deze synode: “... in the great Council assembled at Sardica by order of the most religious Emperors Constantius and Constans, when my enemies were degraded as false accusers, and the sentence that was passed in my favour received the suffrages of more than three hundred Bishops, out of the provinces of Egypt, Libya, and Pentapolis, Palestine, Arabia, Isauria, Cyprus, Pamphylia, Lycia, Galatia, Dacia, Mœsia, Thrace, Dardania, Macedonia, Epirus, Thessaly, Achaia, Crete, Dalmatia, Siscia, Pannonia, Noricum, Italy, Picenum, Tuscany, Campania, Calabria, Apulia, Bruttia, Sicily, the whole of Africa, Sardinia, Spain, Gaul, and Britain.” Hij noemt vaker Britse bisschoppen, bijvoorbeeld in de History of the Arians, IV, 28 en de Brief aan Jovian; in Defece against the Arians II, 70 lezen we zelfs over meerdere Britse bisschoppen die de betaling van hun verblijfskosten door de keizer afwezen, maar drie andere Britse bisschoppen hebben die steun, vanwege hun armoede, wel aanvaard.

*2          Eusebius van Caesarea schrijft in zijn boek Pamphilia III, 19 over de periode van 250 à 260 A.D., dat er eenheid in leer en kerkelijke praktijk in alle kerken bestaat: “practice which is observed at once in the city of Rome, and in Africa; throughout Italy, and in Egypt, in Spain, the Gauls, Britain, Libya, and the whole of Greece; in the dioceses of Asia and Pontus, and in Cilicia, with entire unity of judgment. “